Bijlage bij ‘Ongelijkheid mondiaal bekeken. Don’t Look Up!‘
Dit is geen exhaustief onderzoek. Ik heb me beperkt tot de twee belangrijkste mondiale en institutionele auteurs op het vlak van ontwikkelingsdenken: de V.N. en haar dochterorganisaties enerzijds, de Bretton Woods instellingen anderzijds (Wereldbank en IMF). Alle documenten die sinds het begin van deze eeuw en tot 2020 over het specifieke onderwerp van ongelijkheid gaan, werden in deze analyse opgenomen. Op de eerste plaats zijn het enkele van de jaarlijkse rapporten van de Wereldbank over ‘ontwikkeling in de wereld’ samen met de jaarverslagen over de op dit ogenblik belangrijkste beleidsprioriteit. Volgt haar zusterorganisatie, het Internationaal Muntfonds, dat bijzonder karig is met kennis over ongelijkheid, hoewel er in haar studiedienst interessant onderzoek is verschenen. Voor de V.N. zijn het de rapporten over de sociale situatie in de wereld die meer in het bijzonder over ongelijkheid gaan. Voor UNDP, UNRISD en UNICEF gaat het over documenten die, net zoals die van de V.N. zelf, mee aan de oorsprong liggen van de bredere institutionele belangstelling voor het thema van de ongelijkheid.
Een derde instelling, de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), die zich eveneens buigt over ongelijkheid, werd niet in deze analyse opgenomen.
Dit onderzoek verdient derhalve verdere uitbreiding om een meer volledige visie op de behandeling van het thema en de geproduceerde kennis te verkrijgen.
De methodologie:
De methodologie die voor deze bijdrage werd gebruikt gaat uit van het discours-concept van Foucault. Dit betekent dat ze voorbij taal en tekst kijkt en zich plaatst in een kennissociologisch perspectief.
Het gaat er dan om diverse documenten van één of verschillende ‘sprekers’ te deconstrueren en te reconstrueren, de intertextualiteit naar boven te halen, de onderlinge continuïteiten en discontinuïteiten bloot te leggen en op zoek te gaan naar de ‘orde van het vertoog’, dit is het kennisveld dat wordt afgebakend, en naar een ‘dispositif’ van kennis en macht.
De bedoeling is de kennis te achterhalen die door de ‘sprekers’ wordt opgebouwd en verspreid, met het besef dat deze kennis altijd en onvermijdelijk door de ‘lezer’ geïnterpreteerd wordt, of m.a.w. dat de betekenis die de ‘spreker’ aan zijn woorden geeft nooit exact dezelfde betekenis zal zijn die de ‘lezer’ er aan geeft. Dit is inherent aan taal en spreken. Geen enkel vertoog is totaal transparant. Een goede vertooganalyse zal proberen de oorspronkelijke betekenis zo goed als mogelijk te reconstrueren door in tijd en ruimte de analyse te verbreden. Elke vertooganalyse levert een vertoog over een vertoog op.
Een dergelijke analyse bestaat uit minstens twee, maar kan ook drie of vier stappen inhouden:
- Het waarnemen van wat wordt gezegd, aan de hand van een van te voren opgesteld leesrooster (in dit geval mijn vijf vragen) voor wat men precies wil achterhalen. Alle uitspraken worden nauwkeurig opgetekend.
Dit is de ‘wetenschappelijke’ fase, vergelijkbaar met het ‘ondervragen’ van de ‘spreker’ om het object van het onderzoek nauwkeurig af te bakenen.
Het resultaat van deze eerste fase werd wegens zijn lengte niet opgenomen in deze bijdrage.
2. De tweede fase is de hermeneutische benadering waarin de onderzoeker probeert de spreker te begrijpen en de betekenis van zijn uitspraken te achterhalen. Hiervoor moet naar de relaties tussen diverse documenten en sprekers worden gekeken. Dit is een interactioneel proces dat van de onderzoeker een grote inspanning vergt om niet te vervallen in cognitief relativisme.
Het resultaat van deze tweede fase staat hieronder.
3. De onderzoeker kan nog verder gaan om te proberen te verklaren waarom een spreker zegt wat hij zegt: de kritische analyse. Wat is het kennisveld waarin de uitspraken kunnen gesitueerd worden? Hoe kan het vertoog in zijn historiciteit worden begrepen? Hoe bepaalt het zich in het symbolisch universum van de spreker? Het komt er in deze fase op aan voorbij de oppervlakte van de taaluitingen te kijken zonder daarom op zoek te gaan naar een verborgen inhoud. Dit is géén ideologiekritiek, noch een zoektocht naar de ‘waarheid’ achter of van het discours, maar een speuren naar de bestaansvoorwaarden ervan.
Het resultaat van deze analyse is vervat in punt 5 van de bijdrage.
4. In een vierde fase tenslotte kan het (potentieel) performatieve karakter van het vertoog worden aangegeven: welke mogelijkheden – kennis én praktijk – creëert dit vertoog? Tot welk beleid c.q. tot welk verzet kan het aanleiding geven? In deze fase produceert de onderzoeker kennis over de geproduceerde kennis door de ‘spreker’.
Deze vierde fase werd niet toegepast in de bijdrage.
Geanalyseerde documenten:
WB00 World Bank (2000), World Development Report 2000/2001. Attacking Poverty, World Bank Document
WB6 World Bank (2005) World Development Report 2006. Equity and Development, WDR 2006 – English.pdf (worldbank.org)
WBStrat World Bank (2013), World Bank Group Strategy, October 2013, World Bank Group Strategy
PSP16 World Bank (2016), Poverty and Shared Prosperity: Taking on Inequality, Poverty and Shared Prosperity 2016 : Taking on Inequality (worldbank.org)
PSP18 World Bank (2018), Poverty and Shared Prosperity: Piecing together the Poverty Puzzle, Poverty and Shared Prosperity 2018 : Piecing Together the Poverty Puzzle (worldbank.org)
PSP20 World Bank (2020), Poverty and Shared Propsperity: Reversals of Fortune, Poverty and Shared Prosperity 2020 : Reversals of Fortune (worldbank.org)
IMF IMF (2017), Fiscal Monitor. Tackling Inequality, IMF Fiscal Monitor: Tackling Inequality, October 2017
WSS5 United Nations (2005), The Inequality Predicament. Report on the World Social Situation 2005, Book FF.indb (un.org)
WSS10 United Nations (2010), Rethinking Poverty. Report on the World Social Situation 2010, fullreport.pdf (un.org)
WSS13 United Nations (2013), Inequality Matters. Report on the World Social Situation 2013, RWSS 2013- 20 Jan.indd (un.org)
WESS United Nations (2014), Reducing Inequality for Sustainable Development. World Economic and Social Survey 2014, Etpu (un.org)
UNDP UNDP (2013), Humanity Divided: Confronting Inequality in Developing Countries, Humanity Divided: Confronting Inequality in Developing Countries | United Nations Development Programme (undp.org)
HDR UNDP (2019), Human Development Report 2019. Beyond Income , Beyond averages, Beyond Today. Inequalities in Human Development in the 21st Century, Human Development Report 2019 | Human Development Reports (undp.org)
UNRISD UNRISD (2010), Combating Poverty and Inequality. Structural Change, Social Policy and Politics, untitled (unrisd.org)
UNICEF Ortiz, I. and Cummins, M., (2011), Global Inequality: Beyond the Bottom Billion. A rapid Review of Income Distribution in 141 countries, Microsoft Word – Global Inequality REVISED – 5 July.docx (unicef-irc.org)
Hoe de documenten lezen en begrijpen?
5.1. Over welke ongelijkheid spreekt men?
Geen enkel document gaat systematisch in op de vele verschillende vormen van ongelijkheid.
Voor de Wereldbank en het IMF is aanvankelijk vooral de ongelijkheid van kansen van belang, hoewel ze ook uitvoerig ingaan op de inkomensgelijkheid. Dit kan worden afgeleid uit de finale versie van WB6 waarin de meeste verwijzingen naar inkomensongelijkheid van de ontwerpteksten, werden geschrapt. Het is de ongelijkheid van kansen die armoede veroorzaakt (WB6, 6). Het IMF voegt daar als enige instelling de ‘lifetime’ ongelijkheid aan toe, verwijzend naar hoe inkomens in de loop van het leven kunnen veranderen (IMF, 2).
Zonder veel onderscheid te maken, is het vooral de ongelijkheid binnen landen die bekeken wordt, wat ook blijkt uit de nieuwe strategie die de Wereldbank ontwikkelt. Daarin is het wel de inkomensongelijkheid die voorop staat, met een klemtoon op de laagste inkomens die moeten opgetrokken worden (WBStrat, 6; PSP16, 1) (zie verder 5.5). De Wereldbank meet de inkomensongelijkheid in termen van inkomen en/of verbruik, maar voor het wegwerken ervan blijft de gelijkheid van kansen de belangrijkste strategie (WBStrat, 6; PSP16, 3).
Wereldbank en IMF behandelen de vermogensongelijkheid niet.
Unicef spreekt over globale, regionale en nationale inkomensongelijkheid en vermeldt ook de vermogensongelijkheid (Unicef, 10, 25).
UNDP behandelt de inkomensongelijkheid, vooral tussen mensen, maar kijkt door haar aandacht voor menselijke ontwikkeling vooral naar de gelijkheid van kansen om ze weg te werken. Menselijke ontwikkeling gaat per definitie over ongelijkheid die in principe ook volledig kan verdwijnen. Je kan de levensverwachting immers niet eindeloos rekken, evenmin kan je meer mensen alfabetiseren dan je bevolking groot is. Voor de UNDP gaat het trouwens niet zozeer om ‘kansen’ dan wel over de ‘capabilities’ van A.K. Sen (Sen, 1992). UNDP heeft tegelijk wel aandacht voor verschillende vormen van inkomensongelijkheid en legt het verband uit tussen verschillende ongelijkheidsdimensies. Outputongelijkheid en ongelijkheid van kansen kunnen niet afzonderlijk bekeken worden en moeten allebei worden aangepakt (UNDP15, 6).
UNDP wijst er ook op dat alle ongelijkheden van belang zijn en dat het debat al te makkelijk en té sterk wordt vereenvoudigd, wat tot een vertekend en misleidend beeldt leidt. Vandaar dat er ook aandacht is voor subjectieve percepties en de sociaal-psychologische dimensie van ongelijkheid (UNDP19, 23, 58, 64).
De V.N. bespreekt in haar diverse verslagen alle verschillende vormen van ongelijkheid, met een klemtoon op inkomens, kansen in het algemeen en onderwijs en gezondheid in het bijzonder. WESS heeft ook aandacht voor de vermogensongelijkheid.
5.2. Wat is de situatie vandaag?
Alle instellingen wijzen op een groeiende ongelijkheid, meestal met enkele cijfers, maar zonder er altijd een systematisch overzicht van te geven.
De Wereldbank stelt vast dat de economische groei in veel landen gepaard gaat met een toenemende ongelijkheid (WBStrat, 1, 10). Over een lange periode gemeten (1820 tot 1990) is de mondiale ongelijkheid trouwens toegenomen, maar sindsdien is ze aan het dalen, hoofdzakelijk dank zij China en India. Wel is de ongelijkheid binnen de landen een grotere rol gaan spelen (PSP16, 9). In veel landen is de armste 40 % er op vooruit gegaan tussen 2008 en 2013, maar in 23 van 83 bestudeerde landen niet en in 15 ervan is het inkomensaandeel van de armste 40 % zelfs achteruit gegaan (PSP16, 53). Enkele jaren later, midden in de COVID-19 crisis, is de balans heel wat negatiever: algemeen genomen blijft de gedeelde welvaart vooruit gaan, maar veel trager. De ongelijkheid zal ongetwijfeld toenemen (PSP20, 4, 18, 81).
De V.N. wijst er eveneens op dat de globale ongelijkheid afneemt dank zij China en India, maar ook dat de verbetering voor de armen ten koste gaat van de middenklassen in deze twee landen (WSS5, 2, 44).
De meeste V.N.-documenten wijden wel een apart hoofdstuk aan de grote trends en stellen vast dat de inkomensongelijkheid toeneemt (WSS10, 7, 63; WSS13, Preface, 23, 25, 33; WSS20, foreword, 3, 20).
WESS heeft aandacht voor de vermogensongelijkheid. Vermogens zijn geconcentreerd op mondiaal vlak, de top 1 % bezit 40 % en de rijkste 85 personen bezitten zoveel als de armste helft van de wereldbevolking. De rijkste 10 % bezit 70 tot 90 % van de totale nationale vermogens (WESS14, 3, 18). De meerderheid van de wereldbevolking leeft in landen waarin de ongelijkheid in 2010 groter was dan in 1986. De ongelijkheid is merkelijk vergroot tijdens het laatste decennium (WESS14, 4).De ongelijkheid tussen landen is lichtjes beginnen dalen (WESS14, 5). Mondiale ongelijkheid blijft bijzonder hoog. De midden-inkomenslanden zijn de meest ongelijke, aldus Unicef, en dit moet ons doen twijfelen aan het huidige ontwikkelingsmodel (Unicef, vii).
In feite, aldus UNDP, geven die grote verschillen vooral een verschil in machtspositie aan. Zelfs in de meeste Europese landen is de ongelijkheid toegenomen (UNDP19, 123).
UNRISD geeft een kort overzicht van verschillende fasen in de evolutie van de ongelijkheid binnen landen (UNRISD, 69).
5.3. Waarom is er vandaag aandacht voor ongelijkheid?
‘Equity’ is van fundamenteel belang om de armoede te verminderen, en de ongelijkheid van kansen is een bron van armoede. Hoe groter de ongelijkheid, hoe trager de armoedevermindering. Ook de economische doeltreffendheid kan er door in gevaar komen en ongelijkheid kan sociale conflicten veroorzaken. In de meeste samenlevingen bestaat er een grote voorkeur voor meer gelijkheid, het is een intrinsieke waarde want met een te grote ongelijkheid wordt het rechtvaardigheidsgevoel gekwetst (WB6,18), denk maar aan de Arabische lente die ermee in verband werd gebracht (PSP16, 70).
Ook de mobiliteit wordt gestremd door een te grote ongelijkheid. Toch moet niet gemikt worden op de output-gelijkheid, want dit zou leiden tot belastingen en inkomensherverdeling en bijgevolg minder investeringen, minder innovatie en minder groei (WB6, 2).
Gelijkheid van kansen is een goede doelstelling om te vermijden dat er extreme armoede ontstaat, de misdaad en het geweld toenemen (WB6, 18). Met meer gelijkheid kan de basis worden gelegd voor betere economische instellingen (WB6, 111).
Gedeelde welvaart is onverenigbaar met een toenemende ongelijkheid, een hoge ongelijkheid kan die gedeelde welvaart zelfs behoorlijk afremmen (WBStrat, 6). Om de armoededoelstelling en meer algemeen welzijn te bereiken moet de ongelijkheid absoluut dalen (PSP16, 9, 59, 69, 75; PSP20, 97). Minder ongelijkheid hoeft niet in strijd te zijn met een streven naar meer groei (PSP16, 70).
De groeiende ongelijkheid en de tragere groei hebben de aandacht getrokken op beleid om een inclusieve groei te ondersteunen. Een deel van de ongelijkheid is onvermijdelijk in een markteconomie maar een te grote ongelijkheid kan de sociale cohesie ondermijnen, tot politieke polarisatie leiden en uiteindelijk de economische groei vertragen.(IMF ix, 1)
Voor de V.N. zijn de redenen waarom ongelijkheid moet worden tegengegaan overal dezelfde: armoede kan niet snel verminderen als niet ook de ongelijkheid tussen en binnen landen wordt aangepakt, en de V.N. wijzen daarbij naar de MDGs (WSS20, 20, 45; WSS5, Preface). Het mondiale engagement van de Millenniumverklaring om ongelijkheid te bestrijden is aan het wegebben, en het is nodig om sociale rechtvaardigheid en betere levensvoorwaarden te bereiken (WSS5, 1). Echte armoedebestrijding heeft een sociale, economische en politieke dimensie (WSS5, 1). Economische groei is nodig, maar is niet genoeg (WSS5, 1).
Er is een race to the bottom ontstaan op mondiaal vlak, door het liberaliseringsbeleid, het nieuwe open handelsregime, de structurele aanpassingen, de financiële liberalisering, kortom de mondialisering, de arbeidsmarkthervormingen, de grotere loonflexibiliteit, de erosie van de minimumlonen, het afbouwen van de overheidssector, minder bescherming voor de werkgelegenheid en minder regulering, het leidt allemaal tot meer ongelijkheid en is een oorzaak van internationale migratie, sociale desintegratie en meer geweld (WSS5, 3, 5, 6, 105). Het is die ongelijkheid die sociale rechtvaardigheid en ontwikkeling op de helling zet (WSS5, 6).
Armoedevermindering is de grote doelstelling van het ontwikkelingsbeleid geworden, maar met uitzondering van China en Z-O-Azië is er de afgelopen twintig jaar weinig veranderd (WSS10 Preface). Daardoor worden meer en meer vragen gesteld bij de doeltreffendheid van de economische liberalisering en de privatiseringen ( WSS10, Preface). Er is geen directe band tussen groei en armoedevermindering (WSS10, 7; WDSS13, Preface). Met de MDGs werd voor een rechtvaardiger wereld gepleit, maar het wordt alsmaar moeilijker om de sociale ladder op te klimmen (WSS13, Preface).
Wat de invloed van ongelijkheid is op diverse domeinen zoals groei, armoedevermindering, sociale mobiliteit, verdraagzaamheid, enz. wordt uit de doeken gedaan in Hoofdstuk 3 van WSS13, 61. Het is een kwestie van sociale rechtvaardigheid, mensen willen dat hun werk wordt beloond met betere sociaal-economische voorwaarden (WSS13,23). Er komen meer conflicten en het populisme steekt de kop op (WSS20, 51). Ook de technologische ontwikkelingen hebben winnaars en verliezers (WSS20, 51). Het gaat niet enkel om een moreel imperatief, maar om ontwikkeling op een duurzaam pad te brengen (WSS13,41).
Tenslotte moet er op gewezen worden dat in 2014 60 % van de ondervraagden in rijke en arme landen van mening was dat de ‘kloof tussen arm en rijk’ heel erg groot is. Dat heeft ook te maken met de verschillen in politieke macht (WSS20, 162).
WESS en UNRISD stellen eveneens dat een hoge ongelijkheid over een langere periode het moeilijk maakt de groei aan te houden (WESS14, 2, UNRISD, 60, 61). Een grote ongelijkheid heeft negatieve gevolgen voor de uitbouw van inclusieve Staten met een economisch en sociaal herverdelingsbeleid (UNRISD, 62).
In heel veel landen komen mensen op straat om te protesteren, wat aantoont dat het systeem niet werkt. Té veel mensen zijn volledig machteloos en daarom moet ook gekeken worden naar andere dimensies dan enkel inkomen. Er is een nieuwe generatie van ongelijkheden in de maak die te maken hebben met de klimaatverandering, met gender en geweld. Die machtsonevenwichten spelen een grote rol (HDR, iii, 3, 4, 14, 60). Er is ongelijkheid die makkelijk wordt aanvaard, maar er is ook ongelijkheid die een legitieme woede veroorzaakt (HDR, 73).
Ongelijkheid vertraagt de economische groei en is dysfunctioneel, stelt ook Unicef. Rechtvaardigheid moet in het centrum staan van de ontwikkelingsagenda en er is dringend nood aan rechtvaardig beleid: werkgelegenheid, grondstoffenprijzen en overheidsuitgaven moeten nationaal en internationaal bekeken worden (Unicef, vii)
Inkomensongelijkheid heeft negatieve implicaties op het vlak van gezondheid en van sociale problemen, met een verwijzing naar Wilkinson & Picket (Wilkinson & Picket, 2010). De politieke instabiliteit kan in gevaar komen (Unicef, 10,32,33, 35, 36). Na de crisis is er behoefte aan een herstelbeleid om te vermijden dat de ongelijkheid blijft groeien. De grote asymmetrie in de inkomensverdeling is een teken van sociale onrechtvaardigheid (Unicef 42, 43, 45).
5.4. Wat is de band tussen ongelijkheid, armoede en duurzame ontwikkeling?
Er is volgens de Wereldbank een duidelijk verband tussen economisch succes, ongelijkheid en armoede (WB6, 9). Hoe kleiner de ongelijkheid, hoe makkelijker groei tot armoedevermindering leidt (WB6, 9, 84). De helft van de armoedevermindering kan worden toegewezen aan groei (WB6, 85). De grote oorzaak van armoede is een combinatie van machtsdeprivatie en investeringskansen (WB6, 227). Gedeelde welvaart heeft een directe band met zowel armoedevermindering als duurzame ontwikkeling van de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling (SDGs) (PSP16, 2, 81).
De ongelijkheid moet bestreden worden omdat er een duidelijke band met de klimaatverandering bestaat (WSS20, 82).
De klimaatverandering zal waarschijnlijk een invloed hebben op de ongelijkheid (WESS14, 2); er is een duidelijke negatieve relatie, via vier kanalen: individueel, lokale gemeenschappen, nationaal en internationaal. Ook de genderongelijkheid zal de milieuvernietiging versterken. Een daling van de ongelijkheid kan nuttig zijn om duurzaamheid op vlak van milieu te bevorderen (WESS14, 7-11).
De ongelijkheden kunnen niet losgekoppeld worden van andere dimensies van menselijke ontwikkeling, van economische groei en van structurele veranderingen (HDR, 82).Ongelijkheid is nauw verbonden met de klimaatverandering en zal de menselijke ontwikkeling geen goed doen (HDR, 173, 175).
Er is een hele waaier aan beleid nodig om de complexe menselijke ontwikkeling te kunnen aanpakken, maar voor ongelijkheid is in eerste instantie een correcte meting nodig (HDR, 15, 103). Eén enkel beleid zal niet volstaan en sommige beleidsmaatregelen zijn niet geëigend voor alle landen. We hebben wel een keuze (HDR, 171, 223). Er moet vooral gewerkt worden aan convergentie, aan het wegwerken van genderongelijkheid, inclusieve inkomensverhogingen en echte universele systemen (HDR, 224, 225).
Er is een oorzakelijk verband tussen ongelijkheid en armoede en het werkt in twee richtingen, helaas komt het nog té weinig aan bod in de armoede-agenda om ook de mensenrechten en het burgerschap ten goede te komen (UNRISD, 59, 61).
5.5. Hoe kan de ongelijkheid bestreden worden?
Er moet wel degelijk aan herverdeling worden gedaan, maar dan vooral van activa zoals grond, onderwijs, gezondheid… Ook politieke macht moet beter verdeeld worden (WB6, 108). Belastingen kunnen efficiency costs met zich meebrengen (WB6, 10, 22). Het fundamentele arbeidsrecht van de ILO moet gerespecteerd worden (WB6, 15), vakbonden kunnen positief en negatief zijn (WB06, 189), terwijl minimumlonen eveneens efficiency costs kunnen hebben (WB6, 189).
Transfers worden niet aanbevolen, hoewel een doelgerichte (‘targeted’) vorm van sociale hulp kan helpen om mensen meer kansen te bieden (WB6, 148). Er is ook plaats voor charities, liefdadigheid (WB6 221). Belastingen moeten zo laag als mogelijk worden gehouden, met een voorkeur voor BTW en flat taxes (WB6, 176). Verder zijn het vooral de markten die billijker moeten gemaakt worden (WB6, 207).
In 2013 werkt de Wereld Bank Groep een nieuwe strategie uit. Voortaan zal niet enkel worden gestreefd naar armoedevermindering, maar tevens naar ‘gedeelde welvaart’ (‘shared prosperity’). Hiermee wordt bedoeld dat de inkomens van de 40 % armsten in een samenleving sneller moeten groeien dan die van de rest. De WB loopt zo vooruit op het post-MDG tijdperk want in 2015 worden de Doelstellingen voor Duurzame ontwikkeling goedgekeurd bij de V.N. Daarin wordt ‘bestrijding van de ongelijkheid’ als doel 10 opgenomen, met precies deze definitie van de Wereldbank. De strategie geeft aan dat de mondiale economie aan het veranderen is, met een verschuiving naar Oost en Zuid, en met een grotere rol voor de particuliere sector.
Economische groei, gelijkheid van kansen en de rol van de particuliere sector blijven voorop staan om de doelstelling te bereiken (WBG 1, 6, 19; PSP16, 2, 120; PSP20, 88). Een zeker niveau van ongelijkheid is weliswaar nodig om voldoende stimulansen te geven, maar er blijft voldoende ruimte om de groei te bevorderen (PSP16, 3). In vijf bestudeerde landen (Brazilië, Tanzania, Mali, Bangladesh en Peru) hebben minimumlonen en een aangepast veiligheidsnet bijgedragen tot de omzetting van economische groei in ongelijkheidsvermindering, maar op nummer één blijft een goed macro-economisch bestuur staan (PSP16, 12, 101). Het komt erop aan goede beleidskeuzen te maken (PSP16, 15). Belastingen kunnen een rechtstreeks herverdelend effect hebben maar ze kunnen ook de groei afremmen (PSP16, 16, 131, 148). Zorgen voor jonge kinderen, onderwijs en gezondheidszorg zijn cruciaal (PSP16, 132). Men moet vooral opletten met universele modellen omdat die niet noodzakelijk tot een vermindering van de ongelijkheid leiden (PSP16, 17, 129). Transfer systemen hebben doorgaans een beperkte rol (PSP16, 114).
Begrotingsbeleid kan helpen om herverdeling te bekomen. Er moet gekeken worden naar de belastingtarieven aan de bovenkant van de inkomensverdeling, naar een eventueel universeel basisinkomen (UBI) en naar overheidsuitgaven voor onderwijs en gezondheid (IMF ix, 2).
Directe belastingen en transfers zijn een sleutelelement van efficiënte fiscale herverdeling. (IMF, ix, 6). Maar hoe progressief mogen belastingen zijn om de groei niet in de weg te staan? Er moet heel voorzichtig mee omgegaan worden, want belastingen kunnen economisch succes in de weg staan. De empirische gegevens zijn niet sluitend wat hun verdelingseffect betreft. Rijkere families hebben meer kansen om aan de belastingen te ontsnappen. De progressiviteit is gedaald, maar er zijn geen rationele argumenten voor te vinden. Er is zeker ruimte voor meer progressiviteit, maar politiek ligt het moeilijk want de rijken hebben een grote invloed (IMF, ix, 10, 11). Men kan nadenken over verschillende vormen van vermogensbelasting. Heel wat landen moeten de kansen voor belastingontwijking en -ontduiking verminderen. Er is een aangepaste belasting op kapitaalinkomens nodig (IMF, x).
UBI (universeel basisinkomen) is moeilijk te definiëren, maar er bestaan al universele kindertoeslagen en sociale pensioenen; het probleem is de betaalbaarheid. UBI hangt af van de administratieve draagkracht van regeringen en de mogelijkheid om ‘targeting’ te verbeteren. Veiligheidsnetten kunnen ermee versterkt worden, maar alles hangt af van het niveau (IMF, x, xi). UBI kan zeer duur zijn, en dit is zelfs al het geval op het niveau van een kwart van het mediaan per capita inkomen. Het herverdelingseffect hangt af van manier waarop het gefinancierd wordt (IMF, 16).
Investeren in onderwijs en gezondheid kan helpen om de ongelijkheid op middellange termijn te verminderen (IMF, xi, 21, 22).
Met transfers/uitkeringen moet ook voorzichtig worden omgesprongen om te vermijden dat er disincentives ontstaan (IMF, 15).
Begrotingsbeleid kan een krachtig instrument zijn als het doel is de ongelijkheid te verminderen, maar opletten met design!
Voor de V.N. moet de strijd tegen ongelijkheid uitdrukkelijk worden opgenomen in elk beleid dat is bedoeld om de armoede te verminderen. De MDGs kunnen onmogelijk in de plaats komen van de veel bredere VN-ontwikkelingsagenda. Er is sociale bescherming nodig met universele toegang tot gezondheidszorg en onderwijs, democratie en respect voor de rechtsstaat (WSS5, 4-6, 21). De Staat en de overheidssector blijven de eerste verantwoordelijken voor het aanbieden van sociale diensten (WSS5, 24; WSS10, iii). Economische groei is geen panacee (WSS5, 26). Het hele hoofdstuk VI van WSS5, 131 gaat over mogelijk beleid om de ongelijkheid te bestrijden, met een brede beleidsaanpak die mensen in het centrum stelt van de ontwikkeling. Economische groei kan een middel zijn maar geen doel. Wat zeker moet groeien is de levensstandaard. Sociale en economische ontwikkeling zijn twee keerzijden van éénzelfde medaille (WSS5, 131).
Er is een strategische verschuiving nodig, weg van het marktfundamentalisme, met nationale ontwikkelingsstrategieën en een totaal nieuwe benadering (WSS10, iv, 63). Een basispakket sociale bescherming is overal haalbaar en betaalbaar (WSS10, 119). Er zijn sterke ethische en strategische redenen om te gaan naar een universele aanpak en te focussen op een ontwikkelingsproces, in plaats van op armoede (WSS10,151). De Staat moet een ontwikkelingsstaat worden (WSS10, 151). Een efficiënte strijd tegen de ongelijkheid vereist een drie-dimensionele benadering: economisch sociaal en milieu.
Concreet betekent dit een universeel aanbod van sociale diensten, investeringen in onderwijs en gezondheidszorg en in infrastructuur met beter betaalde jobs (WSS13, 97).
De regering kan meer doen als ze ook een betere belastingbasis heeft, belastingen moeten progressiever worden gemaakt; indirecte belastingen kunnen zo negatief zijn dat ze de positieve effecten van cash transfers van tafel vegen (WSS13,105). Er zijn dringend meer herverdeling en overheidsuitgaven nodig, via belastingen, ook investeringen in infrastructuur (WSS20, 14, 158, 159).
Met juiste omstandigheden kan internationale migratie een positieve kracht worden, tegen de ongelijkheid (WSS20, 10, 128). Gelijke toegang tot kansen, vechten tegen vooroordelen en discriminatie, voor gelijkheid en sociale rechtvaardigheid (WS20, 10, 12, 13, 14, 164).
Er is multilaterale actie nodig want ongelijkheid is een mondiaal probleem (WSS20, 148, 168).
De specifiek nationale omstandigheden zullen altijd in aanmerking moeten genomen worden (WESS14,1,2). Gendergelijkheid en werkgelegenheid kunnen de ongelijkheid doen dalen. Het aandeel van de inkomens uit arbeid dalen (WESS14,11, 12, 13).
Een herverdelingsbeleid kan een krachtig wapen zijn in de daling van de ongelijkheid, via belastingen en transfers, sociale bescherming, streven naar meer belastingrechtvaardigheid (WESS14, 15, 16, 18).
Duurzame ontwikkeling moet een mondiaal proces zijn, weg van een asymmetrische mondialisering met kapitaalstromen en een beperkte mobiliteit van arbeid – er is een internationale dimensie nodig; migratie maakt er integraal deel van uit, net als samenwerking op fiscaal vlak (WESS14, 19-20) – er zouden internationale sociale minimumnormen moeten afgesproken worden, net als minimum living wages.
Rechtvaardigheid/billijkheid moet op de ontwikkelingsagenda komen en er in gemainstreamed worden; de transfers van Noord naar Zuid kunnen verhoogd worden, Zuid-Zuid speelt vandaag een grotere rol en ook nationaal kan er heel wat ondernomen worden (Unicef, 38, 41).
Een effectieve Staat met een sterke overheid zijn belangrijk om een herverdelende rol te spelen (UNRISD, 6, 13, 60, 77) terwijl mondiale hervormingen noodzakelijk zijn (UNRISD, 79). Groei en billijkheid kunnen elkaar versterken met een vastberaden beleid (UNRISD, 79).
Opmerkingen:
- Er moet op gewezen worden dat de documenten die door de diverse instellingen worden gepubliceerd nooit een ‘officieel standpunt’ van die instellingen inhoudt. Officiële standpunten zijn uitsluitend politiek, ingenomen door de hoogste instanties, geleid door de Lidstaten. Dit is vooral van belang voor het vele studiewerk dat wordt gepubliceerd en lang niet altijd wordt omgezet in beleid.
- Alle vertalingen zijn van de auteur
Leave a Reply